Frits van den Berghe werd op 3 april 1883 in Gent geboren als zoon van een secretaris van de Universitetsbibliotheek. In 1898 bezocht hij de Stadschool in de Onderstraat te Gent. Hij studeerde daarna aan de Koninklijke Academie in Gent (o.a. leerling van J. Delvin) en woonde toen aan de Scheldelaan. Onder zijn medeleerlingen bevond zich Albert Servaes, een Vlaamse expressionist die door zijn religieuse onderwerpen bekend werd en met wie hij later in het kunstenaarsdorp St. Martens-Latem, in de Leiestreek, zijn atelier zou delen. In 1907 trad hij in het huwelijk met Elvira van Houte en werkte hij samen met zijn zwager Jules Hoste aan de oprichting van het socialistische Feesthuis “Ons Huis” aan de Vrijdagmarkt. In het navolgende jaar werd Van den Berghe als docent genoemd aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunst en onder zijn vleugels kwam de vereniging “Vrienden van Bosch en Leie” tot stand.
Kort voor de Eerste Wereldoorlog verbleef hij in New York, maar hij keerde al na enkele maanden terug naar Europa. Hij kwam als vluchteling naar Nederland. Hij vestigde zich in 1914 in Amsterdam en werd gevolgd door zijn geliefde Stella van de Wiele. in 1916 vestigde hij zich in Blaricum en trof er zijn vriend Gustave de Smet aan. In de zomer van 1917 keerde hij terug naar België en vestigde zich in Brussel, om in 1919 opnieuw zijn toevlucht in Nederland te zoeken. In Blaricum was inmiddels een enclave van Belgische vluchtelingen ontstaan. De meesten konden en wilden, vanwege hun Vlaams activisme een hun afkeuring voor de Belgische kunstpolitiek, niet naar hun vaderland terugkeren. In 1916 exposeerde hij voor de eerste keer in Nederland 23 werken en Gustave de Smet 39. Na het verblijf in Nederland woonde 1922 hij met De Smet en Constant Permeke enkele maanden in Oostende.
Van den Berghe was lid van talrijke kunstverenigingen. De veelzijdigheid van Frits Van den Berghe blijkt uit een rijke selectie van zijn werk als illustrator voor diverse kranten en tijdschriften. onder andere Selection, Centaure en Variétés. Daarnaast was hij als tekenaar verbonden aan het Gentse dagblad. De ontmoeting met het werk van collega’s die voor Frits Van den Berghe van betekenis waren: Pierre Bonnard, Edvard Munch, Jan Sluijters, Gustave De Smet, Leo Gestel, Ossip Zadkine, Joseph Cantré, Giorgio de Chirico, Egon Schiele en Max Ernst.
In Nederland verwerkte hij het fauve coloriet van J. Sluyters, het kubistische expressionisme van Henri le Fauconnier en het dramatische dynamisme van de Duitse expressionisten. Hierdoor ontstond een breuk met het impressionisme tijdens zijn eerste periode in Nederland en via het constructivisme (uit de tweede Nederlandse periode) evolueerde hij tijdens zijn verblijf met Gustave de Smet te Bachte-Maria-Leerne naar een extreem expressionisme. Er kwam een hechte samenwerking met Sélection en Le Centaure te Brussel, waar A. de Ridder en P.G. van Hecke de grote promotors van Van den Berghes kunst waren. Rond 1927 ging Van den Berghe, onder invloed van Max Ernst, over naar een zeer persoonlijke stijl, sterk surrealistisch getint, hallucinerend en expressief, met neiging tot het groteske en het barokke. Zijn olieverfschilderijen werden uitgevoerd op gekleefd papier, wat interessante effecten gaf. De menselijke figuur werd irreëel met een uitdrukking van angst en obsessie.
De schilderkunst van Van den Berghe werd gevoed door een scherpe zin voor natuurwetenschappen, affiniteit met het surrealisme, belangstelling voor de psychoanalyse en kennis van wereldliteratuur, mythologie en volkskunst. Het centrale thema in het oeuvre van deze kunstenaar is steeds weer de mens, in zijn tragische onvolkomenheid. Zijn werk is gekenmerkt door een merkwaardige evolutie, gaande van het impressionisme via het expressionisme naar een eigen vorm van surrealisme, waarbij zijn palet door een fantastische verbeeldingskracht werd bepaald. De laatste jaren van zijn leven hield Van den Berghe zich vooral met tekenen bezig.